Rollend materieel voor de SBL

Bert van Rhijn

1 – Weg en Werken

SBL 51 – de poetswagen

Na het lezen van John Maton’s artikel ‘A Simple Track Cleaner’ in de 009 News van April 1998, besloot ik er een te bouwen voor mijn geplande Lynton & Barnstaple modelbaan (het principe van deze poetswagen is dat er een verzwaard stuk hardboard met de ruwe zijde naar beneden op het spoor ligt). Maar mijn eerste layout werd de SBL en de L&B gesloten wagen op draaistellen van Nine Lines was te lang voor de kleine boogstralen van SBL (163 mm). Gelukkig reden de open wagens op draaistellen (model uit de 1e Wereldoorlog) van Parkside Dundas wel voortreffelijk door deze kleine bogen. Gesterkt door John’s opmerking dat ‘any similar kit could be used’, viel de keus op DM19, een wagen met verdiepte laadvloer (Engels: ‘well wagon’). De ‘poetsdoos’ blijft door de verdiepte zijden praktisch verborgen.

De bouwbeschrijving werd gevolgd tot en met punt 6. De verticale ‘floor parts B’ werden vervangen door twee plaatjes 1 mm styreen van 18,8 x 12 mm en ‘part C’, de bodem, kwam natuurlijk te vervallen. Er was nu een opening van 28 x 18,8 mm voor de ‘poetsdoos’. Deze werd van hetzelfde groene styreen gemaakt, ongeveer een halve mm kleiner dan de opening, zodat deze gemakkelijk op en neer kan bewegen. De doos heb ik 12,7 mm hoog gemaakt en met een stukje dubbelzijdige tape het plaatje hardboard eronder geplakt. Als ballast in de doos, werd van 1 mm messing een aantal plaatjes van 25,5 x 16 mm geknipt. Al snel bleek dat, wilde de wagon in de rails blijven, er ook boven de draaistellen gewicht nodig was. Vier plaatjes messing van 16 x 16 mm (ongeveer 8 gram ) boven elk draaistel voldeden. De plaatjes werden gelijmd in een doosje 18,4 x 18,4 mm, 6 mm hoog en om dit te camoufleren, werden op de bovenzijde 5 halve drums gelijmd. Om de poetsdoos te maskeren, werd van Evergreen plaat (4060) en strip een kist gemaakt die precies in en op de doos paste. Voorzien van Greenwich koppelingen draait de wagon zijn poetsrondjes. Op Rail 2004 in Leiden werd na het poetsen het spoor zelfs zo glad dat de loc begon te slippen. Een halvering van het gewicht in de doos, van 8 naar 4 gram, bracht de oplossing.

SBL 53 – de ‘draagstoel’

Geïnspireerd door de ‘Catoflat’, een werkwagen van de Bala Lake Railway, werd wederom een Parkside Dundas DM 19 gebruikt voor de ‘Palankijn’ (of draagstoel). De verdiepte wagenbak werd aan de buitenzijde vlak gevijld en ‘bekleed’ met een halve zijwand van DM 29 (een tweeassig rijtuig met twee compartimenten). De kopwanden van de DM 29 werden pasgemaakt en ertussen gelijmd, in plaats van de verticale ‘floor parts B’. De houten paneeltjes werden met microstrip gecompleteerd en voor het nodige gewicht werd de bodem vervangen door twee plaatjes messing van 1 mm dikte. Erin werd beglazing aangebracht, plus twee spoormannen op zitbanken, en er bovenop het halve dak van DM 29. De gewichtjes boven de draaistellen werden hier door biels aan het oog onttrokken. Zo heeft de bouwploeg zijn rijdend schaftlokaal.

SBL 56 – de kraanwagen

Bij de ballastwagens 52 (DM 30) en 55 (DM 18) werd voor het nodige gewicht alleen de plastic bodem vervangen door een bodem van 1 mm messing. Een van de overgebleven bodems was samen met een paar draaistellen (DM 20) het begin van de kraanwagen. Langs de lange zijde werd een plastic U-profiel gelijmd, maar ter plaatse van de draaistellen alleen de bovenste flens. Aan de kopkanten een L-profiel. Onder het midden van de wagen ook hier als gewicht twee plaatjes 1 mm messing van 28 x 14 mm. Boven een van de draaistellen werd de HIAB-kraan van Roco gelijmd. De dubbele kist met klapdeksel werd ook van Evergreen V-Groove plaat 4060 gemaakt. Een deel voor het gereedschap en in het andere deel is een accu gedacht voor de levering van energie aan de hydraulische pomp, maar die zal te zijner tijd vervangen moeten worden door een echt aggregaat. Biels, voor het ondersteunen van de kraanpoten, twee kisten en een drum completeren het geheel.

2 – Locomotieven en de inspectietrein

Stoomloc 8 - Een simpele verandering van drieasser naar tweeasser.

Jaren geleden heb ik op een beurs een stoomlocje van Roco gekocht. Zolang het in de vitrine stond, viel het niet op dat het oude Atlas-chassis zeer slecht liep. Maar na het inbouwen van een Fleischmann-chassis in mijn ‘James’ kit leek het een goed idee om dit ook met het Roco-locje te doen. Dat bleek vrij eenvoudig te gaan. Van de ‘body’ van de Fleischmann loc moeten dan enkele stukken worden afgezaagd en dan past het geheel precies in de plastic Roco-body. Het gedeelte boven de watertanks zagen we eraf en bij het vlakvijlen gaan we door tot de bovenzijden van de watertanks eraf zijn. Ook het gedeelte van de rookkast vóór de watertanks moet verdwijnen, maar de voetplaat moet blijven staan.

De Fleischmann-body kan nu in de Roco-body worden gelijmd. Het is wel verstandig om alle ruimte op te vullen met lood. Aan de voorkant is er een nieuwe bufferplaat aan het chassis gelijmd en aan de achterkant een aan de body. Vanwege de ruimte die de motor inneemt moest de machinist zijn onderlichaam missen. De man z’n bovenste helft werd op een plaatje boven de motor tegen de zijkant van de cabine gelijmd. De aangegoten handgrepen naast de cabinedeur zijn vervangen door handgrepen van Straight Brass Wire 0.45 mm van Alan Gibson. Volgens mij is het nu meer een echte stoomloc geworden.

Nog een paar stoomlocomotieven - Chivers RC34 'Edward Thomas' in 'Peter Sam' kleuren, met een 2-assigBachmann chassis:

De Peco 'James' kit met een twee-assig Fleischmann chassis:

Dieselloc no. 6

Op mijn leeftijd is er veel aanwezig van jaren geleden. Zo ook de Roco-dieselloc, die net als de Roco-stoomlocomotief, jaren geleden op een beurs is gekocht en zijn tijd in de vitrine doorbracht. Omdat zijn oude Atlas-chassis ook zeer beroerd liep, werd bij het inbouwen van een Ibertren-chassis in de Sir Haydn (Chivers RC35 kit), gekeken of dit chassis ook in deze Roco-dieselbody zou passen.

De motor paste net niet in de cabine, maar net niet ligt heel dicht bij net wel. Het was dus een uitdaging om het chassis er in te krijgen. Een bijkomend voordeel was, dat als de motor in de cabine zou passen, de assen precies op de goede plaats zouden zitten en die "rare uitbouw" aan de achterzijde eraf gehaald zou kunnen worden.

Zo werd eerst de motor pasgemaakt. Aan de voorkant van de cabine werd aan de binnenzijde onder 45 graden een randje gevijld en geschraapt, tot de motor er in paste. Daarna was het chassis aan de beurt, want de contactplaat werd voor later bewaard. Om de motor op zijn plaats te houden, werd uit 0,5 mm messing een beugeltje gemaakt (zie detail 1). De bevestigingsgaatjes werden overgenomen op de motorsteun, geboord en 10BA getapt. De breedte van de motorsteun werd evenals het beugeltje 11,5 mm. De koppelingen en het drijfwerk waren vanzelfsprekend al eerder verwijderd. Nu werden de buffers en de opstaptreden glad gevijld. De breedte van de voorste bufferbalk werd tot 14 mm teruggebracht, zodat de scheenplaten er later tegenaan gelijmd konden worden

Ik heb er voor gekozen om in de neus van de kap een beugeltje te lijmen om het chassis vast te schroeven (zie detail 2). In het chassis werd 4 mm vanaf de voorzijde een gaatje van 1,8 mm geboord. Voor het lijmen werd alles gepast, het gaatje in beugeltje 2 overgenomen en aan de onderzijde ervan een moertje gesoldeerd. Achteraf was dit niet nodig geweest, omdat de motor zo stijf pas zit, dat alles keurig op zijn plaats blijft zitten. Van de kap werd nu eerst die "rare uitbouw" af gehaald, maar wel zodanig dat de achterwand en de bufferplaat weer in het ontstane gat gelijmd konden worden. De zijkant van de bufferplaat past dan precies tegen de opstaptreden. Van de contactplaat werden de bovenste contacten afgeknipt. De cilinders werden er afgezaagd, precies voor de bevestigingsclip en de breedte van het voorste gedeelte werd versmald tot 12 mm ( zie detail 3 ). Het achterste gedeelte, daar waar de contacten vastgeniet zitten, vijlde ik tot 15 mm breed. Om dit stukje ook in de kap te laten passen, sneed ik een stukje van de voetplaat weg, precies daar waar de kap aan het Atlas-chassis vastgeclipt werd. Om de ontstane gaatjes af te dekken, werd van enkele stukjes styreen, in het hoekje tussen de motorruimte en de cabine, een soortgelijke box gemaakt als aan de voorkant van de motorruimte. Om de kap voldoende gewicht te geven, werd de overblijvende ruimte gevuld met messing plaatjes. Op de scheenplaten werden de details van de middelste aspot verwijderd en er een stukje tussen uitgehaald, zodat alles weer op zijn plaats kwam. Om de lijmnaden in het midden te ontzien, heb ik van een strookje 0,3 mm messing een beugeltje gemaakt van 14 mm breed en aan de onderzijde tussen de twee scheenplaten gelijmd.

Het Atlas-chassis had in de bufferplaten een aardig gat achtergelaten op de plaats waar de Greenwich-koppelingen bevestigd moesten worden. Hoe dit nu netjes opgelost? Een zoektocht in de onderdelendoos bracht de aspotten van de Knightwing-kit boven water, die leken wel wat op smalspoorbuffers. Twee aspotten werden pasgemaakt in de bufferplaat en de koppelhaken werden op de juiste hoogte in de voormalige aspotten gelijmd. In verband met het vrije ruimte profiel van de SBL werden de dakdetails verwijderd en de uitlaat verlaagd. Om nu de loc toch een wat ander aanzien te geven, werden de voorramen verbreed, de cabinedeuren van een bovendeel voorzien, beglazing aangebracht en hangt de "halve" machinist uit een "schuifraam".

De Munga

Uit een Herpa DKW Munga, een Corris wagentje en een Lynton & Barnstaple open wagen van Nine Lines heb ik een inspectietrein gemaakt. De Munga, die lijkt op een Citroën Mehari, maar eigenlijk een vierwiel-aangedreven terreinwagen is van DKW, werd voorzien van Roco smalspoorwielen. Het Corris wagentje er achter was eigenlijk bedoeld als enige bijwagen, maar om het geheel te motoriseren was een "spookwagen" met motor nodig.

DKW Munga met aanhangers:

De gemotoriseerde 'spookwagen' in onderdelen uiteen:

Enige tijd eerder had ik op een beurs een Ibertren Köf zonder motor gekocht. Dat chassis komt nog wel van pas, dacht ik. Nu had ik ook een Bachmann re-motoring kit van Nigel Lawton gekocht en daar zat een 10 x 12 mm Faulhaber motortje bij. Samen met een Fleischmann worm en een speciaal beugeltje past alles in een open wagen. Zo hebben we nu een rijdende inspectietrein. Ook hier moet nog geschilderd worden…

Een echte DKW Munga:

Het model op de baan:

3 - De brandweertrein en andere werkwagens

In de 009 News van augustus 2005 werden enkele woorden gewijd aan de werktrein, de 50 serie. Omdat de SBL naast het kleivervoer, ook met (museum)stoomlocomotieven rijdt, was er vanwege brandgevaar in het bos ook brandbestrijdingsmateriaal nodig. Hiervoor werd dankbaar gebruik gemaakt van de oude kipkaronderstellen en zo ontstond de 60 serie.

SBL 61 - de personeelswagen

Om de blusploeg te vervoeren ( maximaal 4 man ), is op een "gereviseerd" kipkaronderstel van Arnold een bank van een Jouef Decauville rijtuig geplaatst. Voor het direct bestrijden van brandjes zijn er ook twee schoppen en twee brandblussers aangebracht.

SBL 62 - de pompwagen

Het volgende onderstel is voorzien van twee slangenhaspels en een motorpomp. De haspels komen uit een brandweersetje van Herpa en worden door enkele plaatjes styreen op hun plaats gehouden. De motorpomp komt van een Roco brandweerwagen.

SBL 63 - de waterwagen

Deze zorgt voor het bluswater. Hiervoor is een Egger melktank geplaatst op een Parkside Dundas DM5 onderstel. Gelukkig wordt de waterwagen eerder gebruikt om de stoomlocomotieven van water te voorzien dan om brandjes te blussen.

SBL 64 - de onkruidbestrijdingswagen

Ondanks het goede werk van de railbouwploeg ontstond er na enige tijd de noodzaak om het opgeschoten onkruid op de baan te bestrijden.

Ook hier werd een van de "gereviseerde" onderstellen van Arnold als basis genomen. Als voorraadtank werd een drum gebruikt van een goedkoop chinees speelgoedsetje. Met het er bijgeleverde raceautootje speelt nu mijn jongste kleinkind. Als spruitstuk met afsluiters werd een blokje uit de rommeldoos gebruikt en de bedieningshefboom van de afsluiter heeft ooit het naaldje van een platenspeler gedragen. De ketting komt bij Backwoods vandaan. Ook hier is de personeelswagen Nr. 61 onmisbaar voor de juiste bediening van de sproeiers.

SBL 65 – de laswagen

Om bij ontsporingen en andere ongelukken direct ter plaatse te kunnen werken, is een Arnold kipkaronderstel voorzien van de nodige gereedschappen. De lasapparatuur komt uit een setje van Noch. De werkbank is van styreen en de bankschroef komt uit de Wills Workshop Set. In het midden is een kist voor de nodige andere spullen geplaatst, geflankeerd door twee vijzels uit het gereedschapsetje van Cooper Craft. Ook hier is de personeelswagen uit de brandtrein onmisbaar. Dit zal voorlopig wel de laatste wagen* voor de SBL zijn, omdat er nu gewerkt wordt aan het nieuwe project Gorsaf Bach, Een klein stationnetje aan de tramweg door de Cwm Eglwys.

* Het schijnt echter dat er in een hoekje van de werkplaats nog de resten van een sneeuwschuiver zijn gesignaleerd. Zie onder.

SBL 66 – de sneeuwploeg, ook wel de ijscokar

Tijdens de zomervakantie hebben de vrijwilligers enthousiast de rommel in het vergeten hoekje van de SBL-werkplaats opgeruimd. Aanvankelijk dachten zij, dat er onder de rommel een ijscowagen verborgen zat, maar toen het ding was vrijgemaakt bleek er aan de voorzijde een vreemde punt te zitten. Toen het ding op de rails was geplaatst en naar buiten was gereden, werd het iedereen duidelijk: Daar stond een heuse sneeuwschuiver en nog wel in een opmerkelijk goede conditie. Na de laatste koude winter (wanneer was dat ook al weer?) moet hij in de mottenballen zijn gezet. De naam voor het ding was ook meteen duidelijk, het leek op een ijscokar, dus werd het de ijscokar.

Fred, de werkplaatschef, was nauwelijks van zijn verbazing bekomen toen er iets begon te knagen. Dat ding had hij al eerder gezien, maar waar? Thuis gekomen, begon het toch te dagen. Onlangs had hij in Engeland een boekje besteldmet als titel "Industrial Narrow Gauge Stock and Trackwork". En ja hoor, daar stond op bladzijde 43 het evenbeeld van die ijscokar en zelfs nog een maatje kleiner.

Nu even serieus: deze uitgave van de Plateway Press (Sydney A. Leleux, ISBN 1 871980 53 4), was voor mij een bron van inspiratie. SBL No. 65, de laswagen, is ontstaan na het zien van de foto op bladzijde 45 en ondanks dat er wordt gewerkt aan het nieuwe project, bleef de sneeuwploeg van bladzijde 43 door mijn hoofd spoken.

Dus toch maar weer een Arnold kipkaronderstel te voorschijn gehaald. Eerst werd van karton een model van de sneeuwschuiver gemaakt en dat werd net zolang veranderd tot het er, in combinatie met de watertank, naar mijn idee goed uitzag. Daarna werd het in styreen uitgevoerd en op een aangepaste voorzijde van het onderstel gelijmd. De ballasttank werd, in plaats van met water zo als bij het origineel, gevuld met de nodige plaatjes messing. De bak, waarschijnlijk voor strooizout, werd tegen de watertank gelijmd en heeft een deksel met een handgreep.

Van 0,3 mm styreen werden stripjes gesneden en vanaf de achterzijde van "klinknagels" voorzien. Ze werden, waar nodig, langs de randen gelijmd. Aan de achterzijde is een Greenwich-koppeling aangebracht en het nummer in de SBL 60 serie is heel toepasselijk 66. Het schilderen duurde nog enige tijd, omdat de 009 News in de bus viel en ik gegrepen werd door Mick Thorntons artikel "Kitbashing Freelance Coaches". Een maatje kleiner waren ze geknipt voor de Dramfford Cum Eglwys. De Ratio rijtuigzijkanten lagen al te wachten.

No. 104 - een rijdende tuinbank

Deze wagen is een van de meer primitieve wagens voor reizigersvervoer van de Stichting, en gebaseerd op een soortgelijke wagen uit de 'bakkentrein' in Valkenburg. Op een oud Jouef kiepwagenonderstel is een plastic bank geplaatst.

Meer foto's